Fragment
Op diezelfde warme middag aan het begin van de zomer kwam even na vier uur over het smalle weggetje naar het bos langzaam een klein, wit bestelautootje aangereden. Waar het geplaveide weggetje ophield en het zanderige wandelpad begon, reed het nog een klein stukje door over het wandelpad en stopte aan de rand van de brede grasrand die om het grote ven heen liep.
Een wat oudere man met een oude strooien hoed met een brede rand op zijn hoofd en een schilderskiel, die was besmeurd met allerlei kleuren verf, over zijn nog slanke torso stapte uit. Hij liep naar de zijkant van het autootje en maakte een brede schuifdeur open, en pakte wat houten latten en een schildersdoek uit de grote bagageruimte en liep er mee naar de rand van het ven waar hij in de schaduw van boven hem uitwaaierende takken bleef staan en om zich heen keek.
Hij knikte.
De opgevouwen latten formeerde hij tot een schilders-ezel en een vouwstoeltje, en het bijna maagdelijke doek, waarop schetsmatig de omtrek van het ven te zien was, zette hij op de schildersezel.
Hij liep weer naar de auto en kwam terug naar het plekje met een driepootkrukje, een kistje en een schilderspalet. De brede schuifdeur van het autootje liet hij open staan.
Nadat hij het driepootkrukje bij de schildersezel had op-
gesteld zette hij het kistje, dat allerlei schildersbeno-digdheden bleek te bevatten, er op en legde daar het pa-let dat net zoveel kleuren vertoonde als zijn ooit witte kiel, daar weer bovenop.
De man ging op het vouwstoeltje zitten en tilde zijn ou-de strooien hoed van zijn hoofd en veegde met de rug van zijn hand de zweetdruppels van zijn voorhoofd, en streek door zijn bruine, slordig krullende haar en over zijn korte, grijze sik en zijn ogen.
Een oudere man die geniet van het mooie weer, zijn liefhebberij en zijn pensioen.
Die oudere man ben ik, en ik zat daar niet om te schil-deren.
Ik wachtte op Amy.
×