Samenvatting
Het is zo’n dag waarvan je zou willen dat-ie nooit meer voorbij ging. Half maart, vroeg voorjaarslicht verwarmt voorzichtig huis en tuin. De vogels beginnen er zingend en tsjilpend serieus in te geloven. Als ik langs de molen fiets draait deze in de lentewind met zo’n gezellig, bonkend houten geluid dat je aan vroeger doet denken. De wieken steken af tegen de blauwe lucht waarin een paar witte wolkjes hun best doen om het Nederlandse karakter daarvan te benadrukken. Alsof het geregisseerd is vliegen twee ooievaars op enige afstand van elkaar over. Een oudere Rowôlmer speurt vanonder zijn petje, dat hij voor alle zekerheid tegen de vroege voorjaarsfrisheid heeft opgezet naar groene illegaal groeiende onkruidjes. Staand in zijn onberispelijke en met veel geduld en liefde onderhouden voortuintje heft hij de rechterhand: ‘Moi!’ In een serie van eenenveertig columns geeft de schrijver zijn kijk op de wereld, die soms groter en soms kleiner is dan Roderwolde. Een klein, groen dorp in de kop van Drenthe met daar omheen een paar omliggende dorpen. Observaties en notities van verdriet en humor, ergernis en tevredenheid, boosheid, kalmte en berusting. Het zijn maar een paar ingrediënten waaruit de compacte verhaaltjes van ongeveer driehonderd woorden zijn samengesteld over een periode van vier jaar.