Fragment
‘Hoe moet je ooit weten wat de werkelijkheid is? Is dit waar? Zal ik echt niet, zal ik nooit-’
De woorden die de zin van de vrouw in het bed moeten afmaken, komen niet voorbij haar keel waar een waarheid zich samenbalt tot een prop die ze kan wegslikken noch uiten.
Met afschuw kijkt ze naar haar handen waar insecten overheen lijken te lopen, met op hun rug snippers van foto’s. Uit alle macht probeert ze die ervan af te slaan, tot een zurige lucht haar neusvleugels doet trillen. Zouden insecten zweten?, schiet door haar heen.
Een dame op hoge leeftijd aait met haar hand over het voorhoofd van de zieke en kijkt haar liefdevol aan. Het gestreel helpt niet om het gebonk in haar hoofd te stoppen, dat zo lang in het verband heeft gezeten.
De eerste keer dat ze dat gebonk in haar hoofd had gevoeld, haar hand erop had gelegd en het verband had gevoeld, had ze vol afgrijzen naar haar bebloede hand gekeken en het op een gillen gezet. Die scène had zich daarna vele malen herhaald. Pas nadat de oude dame sneller dan het licht naast haar bed had gestaan en haar ritueel had herhaald,
bedaarde ze.
Dat ritueel had er steeds uit bestaan dat ze met een spierwit doekje of met haar handen over het hoofd van de zieke vrouw veegde en liet zien dat daar echt geen bloed op zat.
‘Ssst,’ zei ze dan, waarbij de ‘s’ als een langgerekt, zacht sissend geluid ontsnapte aan haar dunne lippen. ‘Het gaat goed,’ zei de oude dame geruststellend en met dezelfde warmte als waarin ze de patiënte steeds had aangesproken met ‘kindje’. ‘Heus, je bent aan het genezen.’
×