Fragment
‘Aldi, wat ben je toch eigenwijs. Ik zei toch dat je in
de trein moest blijven!’ Zijn stem klinkt streng maar
zijn glimlach verraadt dat hij niet boos is. ‘Als je de
sneeuw in je handen hebt, moet je heel snel op je
plaats gaan zitten. Toe maar, ik kom achter je aan’,
zegt hij. Haar hand raakt de koude sneeuw.
Wonderlijk, wit en inderdaad heel koud. Snel rent ze
terug en klimt de trein in. Eenmaal op haar plaats
bekijkt ze de sneeuw eens goed terwijl haar handen
langzaam verstijven van de kou. Ze wil het bewaren
en meenemen naar Holland. Ze voelt water langs
haar vingers glijden. Haar vader lacht om haar
verbaasde gezicht. Vol ongeloof kijkt ze hoe de witte
sneeuw als water op de grond druppelt.
×