Fragment
Goed in de slappe was gingen we op weg naar Koundara, 40 kilometer verderop, en de eerste grotere plaats in Guinee. De hitte was drukkend op het donkere asfalt, de lucht was heiig, de weg was rustig, breed en recht. ‘s Ochtends in Linkéring had ik het nog te koud gevonden om het zwembad in te duiken, nu kon ik me er niks meer bij voorstellen. Het landschap bestond uit gortdroge, stoffige savanne. Nergens was schaduw, in brede stroken aan beide kanten van de weg was alle vegetatie weggemaaid. Af en toe kwamen we langs een dorpje waar weinig leven in leek te zitten, de mensen lagen onder een boom voor Pampus. Gelijk hadden ze! Rare toeristen ook, met 36 graden midden op de dag gaan fietsen. Gelukkig had ik nog een fles ‘wegtiefwater’, ordinair kraanwater om af en toe m'n hoofddoekje mee nat te maken en zodoende m’n hoofd een beetje af te koelen. Een bijzonder goede uitvinding, dat wegtiefwater, sinds de eerste dag in de Casamance hebben we allebei altijd wel zo’n fles aan boord. In Sambaia, halverwege tussen de grens en Koundara, was nog een grenscontrole. Kennelijk was dat er eentje voor mensen die via geheime brommerpaadjes de grens zijn overgestoken, die worden hier alsnog gesnaaid. De beambte was er een voor wie de bureaucratie lijkt te zijn uitgevonden: een statige, traag bewegende oudere man met een belangrijk uitziend uniform aan. Met een streng gezicht nam hij de paspoorten in ontvangst en ging geduldig alles zitten overpennen in zijn gastenboek. Achter hem stond een deels ingestorte archiefkast met half vergane archieven. Je kon wel raden wat er met dit fraaie schrift gebeurt als het eenmaal vol is. Na 10 minuten noest schrijfwerk was onze man klaar en gaf ons, zwijgend en nog steeds streng kijkend, de paspoorten terug.
Tegen vijven keutelden we loom en zacht gekookt Koundara binnen. Tijd voor een rustdag. Eens kijken of we een beetje een luxe accommodatie konden vinden, de laatste week in Senegal waren we erg verwend wat dat betreft. Op Google Maps had ik drie hotels gespot, dat zou dus wel goed moeten komen. De eerste was het ‘Hotel de Ville’. Mijn ervaring zegt dat dit normaal het stadhuis is, maar hier zou het een echt hotel te zijn, met chambres enzo. Zo te zien was het dat ook, althans, dat was het ooit geweest. Het was verworden tot een verzameling bouwvallige huisjes die bewoond leken. Dat wil zeggen: er liepen geiten rond en er hingen kleren. Geen topper. Mensen langs de weg wezen ons naar hotel nummer 2, links van de weg een zandpad in. Marc bleef bij de fietsen, ik ging maar eens kijken. Poort door, er was een rij afgeleefde hokjes en in het midden een heel sinister donker gebouw met tafels. Een soort hele ranzige bunker. Binnen ontwaarde ik een vrouw die roerloos voor zich uit zat te staren. Ik besloot haar maar niet te vragen of de jacuzzi al op temperatuur was. Ook geen topper. Marc voelde ‘m al aankomen.
“Wellicht moeten we onze standaard wel wat aanpassen”, bracht hij in. “Deze keer moeten we het misschien een keer zonder zwembad doen?”
“Tsja, ik vrees dat je gelijk gaat krijgen”, mompelde ik, nog lichtelijk aangeslagen na wat ik zojuist had gezien.
Op weg naar hotel nummer 3 kregen we hulp van een man op een brommer. Dat was maar goed ook, want er stond nergens iets aangegeven. Via stoffige zandpaden kwamen we bij een dichte poort, een scheel kijkende man deed open. “Er is één kamer, maar die is gereserveerd door een dame die voor de Verenigde Naties werkt.” Maar, we mochten wel kamperen in de tuin. Nadat we eerst moeizaam de prijs hadden gedrukt van een kwart miljoen naar 150.000 Franc, gingen we schoorvoetend akkoord. Nog steeds loeiduur, er is geen stromend water en geen elektra, maar we hadden wat. In Ethiopië zouden we dit superdeluxe hebben genoemd. En ach, douchen met een emmertje is ook prima te doen.
's Avonds gingen we de stad in om wat te eten te scoren. Een stoffige boel, er was veel volk op straat en vooral héél veel brommers, en bijna geen auto’s. En het was donker, bijna nergens kwam licht vandaan. Bij een eetkraampje op straat keek ik even in de pannen, in het schaarse licht van Marc’s hoofdlampje zag dat er niet heel uitnodigend uit. Maar, na wat proberen te vragen hier en daar werden we toch wat wijzer, er moest namelijk een Italiaans restaurant zijn! Twee straten verderop, het moest makkelijk te vinden zijn want ze hadden elektrisch licht. En inderdaad, er was een restaurant. Weliswaar nauwelijks minder shabby dan alle andere tentjes, maar ze hadden wel spaghetti, mét mayonaise! Niet slecht. Bij de benzinepomp op de hoek waren zelfs ijsjes te koop, en die mochten we gratis proeven. Daarna wachtte nog zo'n typisch dingetje in een nieuw land: een nieuwe simkaart kopen om weer bereikbaar te zijn voor het thuispubliek en het internet af te kunnen struinen voor de weerberichten. We werden door een stel jongens op de brommer naar een winkeltje gereden. Dat schijnt hier de standaard te zijn: als je een brommer hebt ben je tegelijk taxichauffeur, en voor een paar centen brengt de brommertaxi je wel naar je bestemming. Zoals in Mauritanië en Senegal gaat het wisselen van een simkaart ook in Guinee heel makkelijk, jongeren zijn uitstekend op de hoogte van hoe dat werkt met een moderne smartphone. Omdat het halve miljoen er intussen aardig doorheen aan het gaan was, trok ik ook nog even de enige pinautomaat in Koundara leeg. Meteen raak, hoppa, 3 ton in the pocket! Later bedacht ik dat dit maar 30 euro is. Nou ja, het is voor nu wel weer even genoeg. Zo'n nieuw land, het is altijd even wennen. Maar er valt een hoop te ontdekken in Guinee!
's Nachts sliep ik in op het heerlijk rustgevende geknar van door het zand ploegende brommers. Er waren echter ook andere geluiden. Ergens werden de hele nacht verzen uit de Koran voorgelezen. Gelukkig ver weg. Maar rond 5 uur sloeg ook dichtbij de godsdienstwaanzin weer toe. De muezzin riep in intervallen van ongeveer 10 minuten op tot het gebed, met een nogal indringende stem. Precies vaak genoeg om niet meer te kunnen slapen. Niet echt een verrassing, al vanaf Mauritanië is dit wel een dingetje. Ik heb niks tegen het geloof en tegen bidden, maar het blijft mij een raadsel waarom het in zo’n warm land als dit nodig is om de mensen juist in de koelste uren van de nacht uit hun slaap te houden voor het gebed.
Zoals ik al een beetje kon zien aankomen, het zal wel weer een keer ‘anders’ gaan. Vanochtend kwam het slechte nieuws: Marc is ziek. Diarree, buikpijn, slap, moe. Kort samengevat: niet goed. Het ijsje, de spaghetti, te veel frisdrank, de warmte. Of een combinatie van alles. Gisteravond waren we het er wel over eens dat we die rustdag in Koundara zouden gaan skippen, zó geweldig is deze plek nou ook weer niet, maar noodgedwongen komt ‘ie dus toch. Het werd een dagje liggen en hangen, veel meer zat er voor Marc vandaag niet in. En dan maar hopen dat het beter wordt. Ik ging zelf nog wel een paar keer de stad in, om boodschappen te doen en een beetje rond te kijken. Maar ook voor mij was het een lamdagje, met 35 graden heb ik ook weinig fut om de hele dag rond te sjouwen. Als je op de fiets zit heb je nog een beetje verkoeling van de rijwind, anders kun je je midden op de dag beter koest houden. Dat doen de mensen hier zelf ook, pas tegen zonsondergang kwam Koundara weer tot leven.
En zo zitten we weer eens in een beslissende fase. Kunnen we wel door?
×