Samenvatting
Waldemar Kamer woont sinds 1984 in Parijs en heeft diep achter de façades van de 'Ville Lumière' kunnen kijken. Hij stond als achttienjarige student met zijn koffer op het Gare du Nord en kende slechts één persoon in Parijs, die hem de volgende dag al op straat zette.
Zo begon zijn verovering van de lichtstad, waarbij hij mensen van zeer uiteenlopende pluimage leerde kennen. De reeks ontmoetingen begint met een vermogende adellijke dame die hem een 'chambre de bonne', dienstmeidenkamer, verhuurt. Het statige pand kijkt uit op de tuinen van de Franse premier, maar hij mag het huis slechts betreden via de dienstbodeningang.
In een onderaardse gang en in de kamertjes onder het dak, ijskoud en vaak zonder enig comfort, ontmoet hij de conciërge, dienstbodes en vele gelukszoekers: een jongen op een koksschool, een beginnend mode-ontwerper, een taxichauffeur, een prostituee - allen nauwelijks twintig.
In ieder hoofdstuk komt een bijzonder persoon aan bod: de studenten aan de Sorbonne, acteurs, de leden van een theatercompagnie, clochards, marktverkopers, zijn oude buurvrouw, een Russische zangeres, een mysterieuze dame, een flamboyante graaf, een prins, kunstenaars en bohémiens.
Ondertussen heeft Waldemar zich gesetteld en komt als journalist en operaregisseur in dezelfde huizen die hij vroeger via de kelder betrad. Hij ziet de middelmatigheid van bekende ministers en de ontevredenheid van prinsen. Ook bij de gevestigde sterren vindt hij de eenzaamheid: Arletty is oud en blind en hij draagt haar gedichten per telefoon voor, Marlene Dietrich schrijft hem een van haar laatste brieven en Rudolf Noerejev vraagt hem een tekst van Goethe voor te lezen op zijn begrafenis...