Fragment
Melanie komt binnen. Ze kijkt rond, ziet niemand. Wil weer weggaan. Bert komt uit zijn bureau.
MELANIE De deur stond open.
BERT Je moet roepen vóór je binnenkomt.
MELANIE roept Hela !
BERT Nu is het te laat, natuurlijk.
MELANIE Sorry.
BERT Meneer !
MELANIE Sorry, meneer.
BERT Wie ben jij ?
MELANIE Melanie, meneer.
Melanie reikt hem het geld toe.
MELANIE Ik kom geld terugbrengen, meneer. Het zat in het pijpzakje van de blauwe jas die Martine gebracht heeft.
BERT En waar is de jas die Martine gebracht heeft, Melanie?
MELANIE Dat weet ik niet, meneer.
BERT Weet jij niet wie mijn jas draagt, Melanie ?
MELANIE Ik ken niet alle mensen van het centrum, meneer.
BERT Van wie heb je het geld gekregen, Melanie ? Van iemand van het personeel, misschien ?
MELANIE Neen, meneer.
BERT Zijn jullie met zovelen dat jullie elkaar niet kennen, Melanie ?
MELANIE Mensen komen en gaan, meneer.
BERT Ja, dat weet ik, Melanie. En er zijn er meer die komen dan gaan.
MELANIE U vergist zich, meneer. Er worden er regelmatig uitgewezen.
BERT Hoeveel geld stak er in de jas ?
MELANIE Twintig euro, meneer.
BERT Niet meer ?
MELANIE Een biljet van tien en twee van vijf.
BERT Ik beschuldig je niet, hoor. stilte Maar je ziet er niet echt eerlijk uit.
MELANIE Waarom niet ?
BERT Ik weet het niet.
MELANIE Omdat ik zwart ben ?
BERT Misschien.
Stilte.
BERT Je loenst uit je ooghoeken.
Melanie schiet in een lach.
BERT Je mag me uitlachen.
MELANIE Ik lach je niet uit.
BERT Je ziet er gewiekst uit.
MELANIE Gewiekst ?
BERT Begrijp je dat niet ?
MELANIE Neen.
BERT Uitgeslapen.
MELANIE Uitgeslapen ?
BERT Sluw.
MELANIE Sluw is uitgeslapen is gewiekst.
BERT Je mag het geld houden. stilte Of wil je het niet ?
MELANIE Natuurlijk wil ik het.
BERT Wat zeg je ?
MELANIE Dank je.
BERT Dank je, wie ?
MELANIE Meneer.
BERT Bert.
MELANIE Dank je, Bert.
BERT Hoelang ben je hier al, Melanie ?
MELANIE Al een hele tijd, Bert. Het blijft maar aanslepen.
BERT Je spreekt goed Algemeen Nederlands, Melanie. Beter dan Martine, mijn vrouw.
MELANIE Ik ben op teevee geweest, Bert, om aan te tonen dat Nederlands leren niet zo moeilijk is. Ik heb gezegd dat ik dag en nacht geoefend heb en dat ik daarvóór Nederlands geleerd heb van zuster Lydie, de onderwijzeres van de missiepost. Ik droomde toen al van België.
BERT Maar je bent ook in Nederland geweest, aan je accent te horen, neen ?
MELANIE Neen.
BERT De Nederlander is bij jou geweest, zeker ?
MELANIE lacht Je bent een leuke man.
BERT Wat ga je met het geld kopen ?
MELANIE Ik kom het je tonen.
BERT Moet je niet doen.
MELANIE Ben je nog nooit naar de gespreksavonden gekomen ?
BERT Neen.
MELANIE Onze verhalen interesseren je niet ?
BERT Ik lees ze in de kranten.
MELANIE Wat denk je dan?
BERT Ik schakel mijn gevoelens uit en probeer dat verstandelijk te bekijken. Ik betaal belastingen en met dat geld worden mensen betaald om goede beslissingen te nemen.
MELANIE Die mensen kunnen zich vergissen.
BERT Dat is dan jammer. Wil je iets drinken ? Of moet je terug naar het centrum ?
MELANIE Ik wil wel iets drinken.
Fragment uit 'Melanie'
×