Samenvatting
In de zeventiende eeuw liet de stedelijke elite op grote schaal buitenplaatsen en landgoederen in het Hollandse laagland aanleggen. Zij verkozen de meest welgelegen plaatsen voor hun zomerverblijf met speelhuizen, bomenlanen en geschoren hagen. De voorkeur om in elkaars nabijheid te gaan wonen was veelal ingegeven door eenzelfde gebruik of vanwege een vergelijkbare stedelijke of landschappelijke beleving van de omgeving. Door identieke keuze drukte de elite hun stempel op het landschap. Door historische kaarten en inventarisaties met verklaringen uit historische bronnen te combineren zijn de belangrijkste vestigings- en compositiefactoren met de daarbij samenhangende gebruiks- en belevingsmotieven bepaald. De analyse toont met behulp van kaarten en historische prenten aan, hoe destijds de buitenplaatsenaanleg door stedelijke en landschappelijke vernieuwingen werd beïnvloed (trekvaarten, droogmakerijen, afzandingen, jacht en wandelen, wonen in de stad aan straten en pleinen in het groen en dergelijke). Op basis van de bovengenoemde factoren en motieven zijn de meest typerende buitenplaatsenlandschappen van Holland tussen 1630 en 1730 bepaald.