Samenvatting
Goede hulpverlening aan kinderen, jongeren en gezinnen start met een goed diagnostisch onderzoek volgens de principes van de empirische cyclus. Voor het werken met kinderen, jongeren en gezinnen zijn er verschillende kwaliteitsvolle diagnostische modellen beschreven, zoals bijvoorbeeld het handelingsgerichte diagnostische model van Pameijer en van Beukering of het model van de diagnostische cyclus zoals beschreven door de Bruyn, Ruijssenaars, Pameijer en van Aarle.
Dit handboek vertrekt vanuit deze modellen om de clinicus concrete, state-of-the-art handvatten te bieden om het diagnostisch handelen inhoudelijk te sturen. Dit boek is het vierde in een reeks waarmee de auteurs hulpverleners willen informeren over het diagnostische proces en over recente inzichten in de (ontwikkeling van) gedrags- en emotionele problemen die de diagnosticus nodig heeft om een kwaliteitsvol diagnostisch onderzoek uit te voeren. Dit handboek is dan ook relevant voor studenten én voor hulpverleners die een antwoord trachten te vinden op de hulpvragen van kinderen, jongeren en gezinnen.
In dit vierde en laatste deel zoomen de auteurs in op diagnostiek bij een breed scala aan specifieke klachten. Deze klachten kunnen te maken hebben met emotionele problemen zoals angst, depressie, eetstoornissen en (niet-) suïcidale zelfbeschadiging, met gedragsproblemen zoals hechtingsstoornissen of overmatig gamen, of met ontwikkelingsgerelateerde problemen zoals ADHD of autismespectrumstoornis. Voor alle klachten schetsen de auteurs de nodige theoretische achtergrond. Vervolgens beschrijven zij instrumenten en strategieën om aan handelingsgerichte diagnostiek te doen op de niveaus van onderkenning, verklaring en indicatiestelling.