Fragment
1
Gedachteloos waadt Vaisa door het ondiepe water langs de oever van het smalle stroompje, in de beschutting van haar nieuwe thuis. De zon schijnt; het is nog steeds lekker nazomerweer. Vanmorgen heeft ze niet de moeite genomen zich aan te kleden. Waarom zou ze? Ze heeft deze plaats gekozen omdat het de enige plek is waarvan ze overtuigd is dat niemand haar ziet, dat niemand haar vindt. Op één persoon na dan, maar die komt niet, hij is te ziek om haar te zoeken.
Voor het eerst sinds ze hier is, is ze bijna gelukkig. Ze voelt zich vrij met het frisse water dat om haar voeten stroomt en de zachte wind die over haar blote huid aait. Even zijn de zorgen en het verdriet vergeten. Even is er alleen maar de herinnering aan haar jeugd en die heerlijk eenzame, ruisend geluidloze natuur om haar heen. Bijna twintig jaar lang is ze hier niet geweest en toch is het na die paar dagen al weer zo vertrouwd, zo vol van oude goedheid.
Ze gaat zitten op een grote, gladde steen, haar tenen spelen met het water. Ze strekt haar hals, leunt wat achterover met een steuntje van haar rechterhand schuin achter zich, en kijkt nietsziend naar de helderblauwe lucht alsof ze ver daarboven iets zoekt.
Ze zucht, knippert haar blik terug naar het hier en nu en laat de zon haar gezicht, haar borsten en haar buik strelen. Al zijn haar gedachten helemaal leeg, toch zuigt haar onderbewuste deze ogenblikken in zich op en zal ze het zich later herinneren als heerlijk, bevrijdend.
Na een hele poos kijkt ze, traag naar haar omgeving terugkerend, om zich heen. Ze neemt het landschap rondom haar in zich op alsof ze het voor altijd in haar herinnering wil branden, het wil plakken over die andere nog zo verse herinneringen van nog geen uur lopen hiervandaan. Ze ziet, voelt en ruikt het beekje, de kreken, het riet en het zeldzaam heldere water dat een eind verder uitloopt in de zee die van hieraf onschuldig oogt, zoals het twintig jaar geleden ook was, al is die zee nu verder van haar vandaan dan toen. De afstand maakt haar schuilplaats alleen maar beter, realiseert ze zich. Niemand zal haar hier storen en zolang ze in de beschutting van de rotsen blijft zal niemand haar zelfs kunnen zien.
Ze kijkt om naar de plaats waar ze daarstraks vandaan kwam, waar ze vannacht was. Net als vroeger is de doorgang naar haar grotwoning zelfs van zo dichtbij nauwelijks te zien. Het puin dat jaren geleden, waarschijnlijk tijdens een aardbeving, van de overstekende rotswand naar beneden is gekomen, verbergt het overgebleven deel van de grot perfect. Van hieraf lijkt het net of er alleen maar ontoegankelijke rotsblokken zijn met daarboven een gladde, steile wand. Van boven is het uitzicht net zo, weet ze, net zoals ze weet dat het bijna onmogelijk is daar te komen.
Aan alle kanten vrijheid, en dat is het enige waar Vaisa op dit moment behoefte aan heeft. Hier heeft ze die gevonden. Met een zucht staat ze op en loopt verder het beekje in, naar de diepe, rustige kom, net voor de bocht. Een paar seconden blijft haar adem hangen in het koude water, maar even later spettert ze vrolijk rond.
Voor even is ze blij, is de realiteit ver weg.
×