Fragment
1. Sophie & Louis
Het laatste huisje aan de Schapendrift, met huisnummer 48, lag aan de rand van Vollenhoven. Het was een oud huis, gebouwd in 1763 en sindsdien waren er diverse keren ingrijpende reparaties uitgevoerd, met wisselend succes, om tocht, kou en vochtigheid zoveel mogelijk buiten de deur te houden. De huiskamer werd verwarmd door een kolenkachel en de zacht-oranje gloed van de vlammen wierp lange schaduwen op de muren, de bladeren van de vingerplant, de stoelen, de oliehanglamp aan het plafond en op Sophie, die onderuitgezakt in een schommelstoel aan het slapen was. De oud-huishoudster van mevrouw Belle de Fleurdelis had een deken om zich heen geslagen tegen de kou. Aan de vergroeiing van haar vingers te zien, was de gewrichtsreuma aan een onstuitbare opmars begonnen. Sophie moest veel hinder en pijn ondervinden van de kromtrekkende vingers. Louis, de voormalige chef-kok van mevrouw Belle, en Sophie woonden nu enkele jaren samen en zoals het hoort waren zij voordien in de echt getreden. Geen moetje, omdat in een dorre tuin nu eenmaal weinig groeit en Sophie de tijd om zwanger te worden al vele jaren achter zich had gelaten. Vanzelfsprekend waren Louis en zij getrouwd om iedere vorm van kwaadsprekerij voor te zijn en te voorkomen dat mijnheer pastoor wekelijks langskwam om duidelijk te maken dat het een zonde was als een man en vrouw samenwoonden zonder getrouwd te zijn. Maar dat was niet de belangrijkste reden waarom Louis en Sophie in het huwelijksbootje waren gestapt: ze waren smoorverliefd op elkaar, zoals die porseleinen beeldjes van een herderinnetje en een herder met een lammetje op zijn schouders. Het geluk straalde van hun gezichten op de trouwdag, nu alweer zeven jaar geleden, kort nadat mevrouw Belle haar loyale huishoudster op de kinderkopjes plaatste omdat zij ouderdomsgebreken begon te vertonen. Als dank voor haar jarenlange trouwe dienst, mocht Sophie in het huisje aan de Schapendrift gaan wonen met een huurkorting van een rijksdaalder per week. Hierdoor hoefde het kersverse echtpaar slechts ƒ115,- per maand aan huur te betalen. Nog steeds veel geld voor een oud tochtig huis van een bescheiden omvang. Louis had in de afgelopen jaren, toen de reumaklachten van Sophie ernstiger werden, geopperd om naar Utrecht te verhuizen, maar Sophie wilde hier niets van weten, omdat zij niet ondankbaar wilde overkomen, per slot van rekening had mevrouw een huis geregeld. Het opbrengen van de huurpenningen werd per jaar lastiger omdat Sophie steeds moeizamer geld in het laatje bracht met verstelwerkjes, het naaien van kleding en het helpen in de huishouding bij de burgemeester. Tegenwoordig kwam alles neer op Louis, die er ook niet jonger op werd. Hij kookte zo nu en dan nog in de Villa van Weleer als mevrouw Belle er kort verbleef voordat zij weer naar Utrecht vertrok. Ook kookte hij in de herberg ‘Het hijgende hert’, en zo nu en dan op feestelijke gelegenheden in het dorp. De tand des tijds begon ook steeds meer sporen bij Louis na te laten. Jicht en staar waren de grootste spelbrekers voor hem. Na een leven lang hard werken wacht de armoede, klaagde de kok iedere keer als hij wekelijks het huurgeld in een zakje stopte en zag dat er steeds minder overbleef om kolen en eten van te kopen. Sophie berispte hem door te zeggen: Klagend oud worden, zorgt voor een vroeg graf. Het was één van de Vollenhovense gezegden van mevrouw Belle. Het was als een hartje met een scherp mes in de bast van een boom geschreven, maar dan in de ziel van de oud-huishoudster. Sophie was twee jaar geleden diep teleurgesteld bij het bezoek aan mevrouw Belle in de villa, toen die de Kerstdagen in Vollenhoven wilde doorbrengen, zoals om ieder ander jaar. Een huurverlaging was onbespreekbaar en het kleine pensioen van ƒ500,- per jaar werd niet verhoogd. Mevrouw zei toen tegen de oud-huishoudster: ‘Laat ik je een welgemeend advies geven: klagend oud worden, zorgt voor een vroeg graf.’ Sophie had gemakkelijk boos kunnen worden en mevrouw van alles en nog wat kunnen verwijten, maar de oud-huishoudster deed dit niet. Zij bleef trouw aan haar mevrouw, al was het alleen maar om het kleine pensioen niet in gevaar te brengen. Louis was ervan overtuigd dat als mevrouw onverwacht een beroep op Sophie zou doen, zij zonder te morren naar de villa zou vertrekken om te gaan werken, ongeacht de pijn en het wegvallen van de fijne motoriek. Wat heet, fijne motoriek, haar handen veranderden langzaam maar zeker in afzichtelijke reumaklauwen.
×