niet beschikbaar
niet beschikbaar
Informatie
Herroepingsrecht is uitgesloten voor eBooks. Een download van een eBook of luisterboek is niet meer te herroepen op het moment dat u, na aanschaf van het e-book, de download heeft gestart.
Hoofdstuk 1
Syribil trok zich zo ver mogelijk terug in de schaduw achter in haar hok en meed zorgvuldig de stinkende hoop in de andere hoek, waar ze altijd haar behoefte deed als ze vergaten haar eruit te laten. Ze hoorde voetstappen. Zware, lompe passen die haar vertelden dat het haar oom was die haar die ochtend in alle vroegte kwam halen.
Ze haatte oom Manno. Meer nog dan tante Ila. Hij keek altijd naar haar met zo’n hongerige blik in zijn kleine oogjes, vermengd met de afschuw die ze in ieder gezicht zag dat naar haar keek. Niet dat dat er veel waren, daarvoor woonden haar oom en tante te afgelegen in het Groenwoud. Maar ze was lelijk, dat wist ze. Dat kwam door haar ogen, door hun ongewone, gele kleur. En door haar gitzwarte haren, die on-danks haar jonge leeftijd al doortrokken waren met een brede strook grijs haar. Ze was anders. En anders zijn was niet gewenst, dat had ze al snel geleerd nadat ze als klein meisje bij haar oom en tante was achter-gelaten.
Syribil kon zich niet herinneren wanneer of waarom ze was achter-gelaten. Ze herinnerde zich niets van haar ouders, want ze moest toch een vader of in ieder geval een moeder hebben gehad. Maar hoe ze ook probeerde een beeld te vormen van een vrouw of man die liefdevol voor haar zorgde, het enige beeld dat soms in haar dromen opdook was een wazige, grijze vorm met daarin twee gele ogen die haar aanstaarden. Badend in het zweet werd ze dan wakker, terwijl haar oren gespitst wa-ren op ieder verdacht geluid en haar ogen het donker doorboorden.
Want daarin was ze ook anders; ze had geen moeite met het donker. Ze was verbijsterd geweest te ontdekken dat haar oom en tante schijn-baar blind waren in de nacht, dat ze slecht konden zien als het daglicht verdween en de kaarsen ’s avonds gedoofd werden. Geen wonder dat ze zich dan nooit in het omringende woud waagden.
Hij kwam dichterbij, zijn penetrante geur werd sterker. Nog even en hij zou puffend en wel om de hoek van de schuur verschijnen. Dan zou hij haar met zijn kleine, ronde oogjes gretig opnemen, alsof hij door haar kleren heen probeerde te kijken. Syribil onderdrukte een huivering en streek even over haar linkerwang. Het bloed was opgedroogd en had korsten op haar jukbeen gevormd. Ze genas snel. De blauwe plekken, verspreid over haar hele lichaam, begonnen ook minder zeer te doen. De spieren eronder hadden zich al hersteld van de slagen en schoppen die ze opgevangen hadden, want ze was weerbaar. Dat hield ze zichzelf steeds opnieuw voor ogen, hoewel die laatste keer de razernij van haar oom een nieuw hoogtepunt had bereikt.
Syribil wist waarom. Ze had haar haren afgesneden met een ver-roest, bot mes dat ze achter in de schuur had gevonden. Ze was er alleen niet zeker van of haar oom zo woedend was geworden vanwege haar afgesneden haren of vanwege het feit dat ze het gewaagd had een mes in haar hand te nemen. Maar het maakte niet uit. Haar haren stonden nu kort en piekerig overeind en dat was haar bedoeling geweest. Want in-stinctief wist ze dat de steeds gretiger blik van haar oom te maken had met de ontwikkeling die haar lichaam het laatste jaar had doorgemaakt. Onder haar stinkende hemd begonnen zich twee kleine heuvels te vor-men. De gerafelde broek, een afdankertje van de zoon van de handelaar die een keer per maand door het Groenwoud trok, spande steeds meer om haar heupen. En hoewel ze wist dat ze lelijk was, had iets haar ertoe gedreven haar vormen te verbergen. Daarom had ze haar haren afgesne-den en een reep stof strak om haar borst gewikkeld. Haar instinct vertel-de haar dat ze zichzelf zo goed mogelijk moest verbergen. En dus deed ze dat.
‘Meid! Hé, meid, kom eruit!’
Ze gluurde vanuit haar donkere hoekje naar de harige, dikke kuiten die voor de tralies van het hok stil bleven staan. Onbewust trok ze even haar bovenlip op, maar ze onderdrukte de grom die achter in haar keel opwelde. De akelige lichaamsgeur van haar oom was een aanslag op haar reukvermogen. Hij stonk naar oud zweet en verschraald bier, en naar nog een geur, die haar maag in opstand deed komen en die een van de redenen was waarom ze hem meed. Maar het was onverstandig niet te gehoorzamen, dat wist ze uit ervaring. En dus trok ze de kapotte stro-hoed diep over haar hoofd om haar ogen zo goed mogelijk aan het zicht te onttrekken, en kuierde op haar hurken naar voren. Het roestige, ijze-ren deurtje draaide piepend open en Syribil klom naar buiten. Met stramme bewegingen stond ze op en onopvallend probeerde ze de stijf-heid uit haar ledematen te strekken.
Oom Manno pakte haar echter gelijk met zijn worstvingers ruw bij de arm en trok haar naar zich toe, zodat ze zijn stinkende adem niet meer kon ontwijken. Hij rukte de strohoed van haar hoofd en zijn prie-mende oogjes gluurden in de hare, maar Syribil hield haar blik neerge-slagen en keek liever naar de talrijke zwarte pitjes die zich op zijn neus bevonden.
‘Tante Ila wacht op je,’ zei hij. Ze hoorde zijn ademhaling versnel-len. ‘Je moet je wassen en omkleden. We verwachten bezoek.’ Toen gaf hij haar onverwachts een duw naar voren, zodat ze bijna struikelde. ‘Lopen! Schiet op, we willen tante Ila niet laten wachten.’
‘Kijk me aan, kind,’ gebood de vreemdeling met dreigende, zachte stem.
Syribil dreef haar nagels in haar handpalmen en hief haar hoofd op. De man keek haar recht in de ogen, maar ze kon geen enkele emotie van zijn gezicht aflezen. Alleen een korte knik met zijn hoofd gaf aan dat hij gezien had wat hij wilde zien. Toen schoof hij zijn stoel achteruit en stond op. Hij was een stuk langer dan ze had gedacht. Breder ook... en dat lag niet aan de hardleren schouderbeschermers, of aan het leren vest dat om zijn borst spande. De man was gewoon... groot.
‘Haal die doek van je hoofd,’ commandeerde hij opnieuw.
Syribil’s ogen schoten even naar haar tante, die haar met een verbe-ten trek om haar mond nijdig toeknikte. Ze deed wat hij zei.
De vreemdeling staarde naar haar piekharen. Zijn ogen gleden van de grijze plek boven haar linkeroor, naar de korstjes op haar wang, en vernauwden zich even tot spleetjes. Toen greep hij naar de geldbuidel aan zijn riem en wierp een zakje met klinkende munten op tafel. Haar oom veerde meteen op, maar de onbekende keek hem zo kil aan dat hij gelijk weer ineenschrompelde en zich terug op zijn stoel liet zakken.
‘Ze is ongeschonden?’ vroeg de man koud.
Tante Ila wreef haar magere handen. ‘Oh, ja! Niemand heeft haar aangeraakt, ze is ongeschonden en rein als een pasgeboren baby.’
Hij wierp een kritische blik op haar tante, maar knikte toen op-nieuw. ‘Goed. Kom hier, kind.’ En hij gebaarde gebiedend met zijn hand, alsof ze een afgericht huisdier was.
Woede vlamde plotseling in haar op, maar ze beet haar kiezen op elkaar en deed wat haar gezegd was. Ze kon immers nergens heen. Nog niet, in ieder geval. Maar ze koesterde de kracht van haar woede in haar binnenste om die te bewaren voor later. Want één ding wist ze zeker: zodra ze de kans kreeg zou ze ontsnappen.
Eindelijk zou ze vrij zijn!