Fragment
Hoofdstuk 1: Fridthjof en Ingeborg
Lang geleden was er in het land dat tegenwoordig als Noorwegen bekendstaat een beroemde koning genaamd Beli, wiens vrouw op jonge leeftijd was gestorven en hem twee zoons en een dochter had gegeven.
Toen Beli's dochter zes jaar oud werd, zei de koning tegen Thorsten, zijn strijdbroeder en levenslange vriend: “Mijn rozenknop, Ingeborg, is de vreugde van mijn hart, maar niettemin moet ik haar wegsturen en toevertrouwen aan de bescherming van de wijze Hilding zodat ze zich, ver weg van de rumoer en afleidingen van het hof, het licht van ware kennis eigen kan maken. Maar opdat ze niet het gezelschap van haar geliefde speelkameraad zal missen, vraag ik je om je zoon Fridthjof met haar mee te sturen, zodat ze samen kunnen worden opgevoed en onderwezen.”
“Graag doe ik dat, “ antwoordde Thorsten, “niet enkel om jouw verzoek in te willigen, maar omdat ik weet dat je ook het welzijn van mijn zoon voor ogen hebt door hem te laten onderrichten door de wijze Hilding. De wens van mijn koning zal worden vervuld.”
Hildings landgoed lag aan de zeekust, omgeven door tuinen, akkers, bossen en bergen, en daar brachten Ingeborg en Fridthjof de jaren van hun kindertijd door, trouw onderwezen en verzorgd door de goede oude man.
Twee zeldzame bloesems van het Noorden waren deze kinderen, innerlijk en uiterlijk rijk begiftigd: Ingeborg was als een geurende rozenknop waarbinnen de belofte van de lente besloten ligt, terwijl Fridthjof lang en sterk werd als een jonge eik met een volle kroon van ritselende bladeren. Zo door de goden gezegend met gezondheid en schoonheid waren ze dat er nooit eerder een paar als zij had geleefd in heel het Noorden.
Aandachtig luisterden ze naar de wonderbaarlijke verhalen van hun wijze meester, met heldere ogen omhoog kijkend naar de zijne; dan weer renden ze over de zonnige weiden of dansden ze onder de donkere takken van de zilverspar in het zilveren maanlicht, als lichtfeeën wier verschijning een zegening is en het hart vervult van vreugde.
Fridthjof was maar iets ouder dan Ingeborg, en toen hij van Hilding de runentekens had leren lezen, nam hij er genoegen in deze op zijn beurt aan zijn geliefde speelkameraad te onderwijzen.
Vaak gingen ze samen zeilen op de winderige zee, en als het draaien van het zeil schuim en zeewater over het schip deed stromen, klapte Ingeborg enthousiast in haar kleine handjes.
Geen boom was te hoog voor de dappere jongen wanneer hij een nest vol jonge vogels voor het kind van de koning wilde buitmaken. Zelfs de eieren van de zeearend, in een horst hoog op de richel van een rotswand, waren zijn gedurfde rooftocht niet veilig.
In de lente bracht hij haar de eerste bloesems en de eerste rijpe aardbei; in de zomer de eerste korenaar.
Vreugdevol struinden ze door het woud, Fridthjof gewapend voor het geval hij zijn speelmaatje zou moeten beschermen, want al op jonge leeftijd streefde hij ernaar om zichzelf te trainen in alle heldentaken.
En zo, als in een prachtige droom, genoten ze van hun blije kindertijd. Ingeborg bloeide op tot een stralende jongedame, en Fridthjof werd een stoere jongeman.
De koningsdochter bracht nu meer tijd door in haar eigen kamer, zich oefenend in de taken van vrouwen, in het bijzonder het weven van kleding, terwijl Fridthjof vaak op pad was met de mannen om jachtwild of buit te vergaren.
Hij had niet enkel zijn vaders kracht en moed geërfd maar ook zijn tact en opgewekte stemming. Hierdoor was hij bij allen geliefd en voor zijn jachtgenoten een bron van verwondering zoals hij dapper de meest woeste dieren aanviel, ze bewusteloos meppend met een klap van zijn knots of ze doorborend met zijn scherpe speer.
Zoals hij zijn speelkameraadje in zijn kindertijd bloemen of vruchten had gebracht als seizoensgroeten, zo bracht hij haar nu trofeeën van zijn kracht—ruigharige beren of borstelige everzwijnen—met vaak nog bloed van de strijd op zijn huid en kleren. Bewonderend keek Ingeborg dan naar de jonge held, terwijl haar hart sneller klopte uit bezorgdheid voor zijn leven.
En als ze op koude winternachten samen in de grote hal bij het haardvuur zaten, luisterend naar de legendes over de goden die Hilding hen vertelde, of wanneer de koningsdochter liederen zong over een van de grote helden rustend in de nabije grafheuvels, zag Fridthjof haar als een godin die door de grote Alvader korte tijd naar de donkere aarde was gestuurd om een voorproefje te geven van Walhalla's geneugten.
×