Fragment
Wat gebeurt er met de inhoud van de offerblokken?
Wat gebeurt er ondertussen met de inhoud van de offerblokken? Margaretha van Medem beseft ook wel dat meer volk in haar kapel meer centen betekent voor haar organisatie. Jaren later blijft geld nog altijd de ultieme drijfveer voor de kerk om in te grijpen in het hospitium. In augustus 1238 verduidelijkt bisschop Pierre van Terwaan nog maar een keer dat de giften aan de kapel van Sinte-Katherine integraal toekomen aan de proost en zijn kapittel. Het lijkt er nu sterk op dat het geestelijke en financiële regime van de kapel nu onder controle is van Sint-Maarten en de geestelijke kliek van Terwaan. De relatie tussen de schepenen en abt Lambert van Gheluwe lijkt in die periode prima te zijn en gevuld met goede intenties vanwege de beide partijen. Het leprozenhuis in de nabijheid van de Torhoutpoort wordt afgebroken en verhuist nog voor 1235 naar een nieuwe locatie die ongeveer een kilometer verder weg ligt van het centrum. Het besmettingsgevaar van de leprozen is te riskant voor de stadsbewoners en het gesticht wordt overgebracht naar een heuvel van de ‘Hoghen zieken buten Ypre’, in de ‘parochia Sancti Johannis Yprensis’, nog altijd aan dezelfde straatzijde van de Torhoutstraete. Het situeert zich ter hoogte van de plaats waar veel later de nieuwe kerk van Sint-Jan (Sint-Jans buyten Ypre) zal gebouwd worden. De oude leprozenkapel bij de Torhoutpoort, diegene die opgedragen is aan de heilige Marie-Madeleine, blijft voorlopig overeind. Het is blijkbaar belangrijk om de cultus van aanbidding van die Marie-Madeleine niet te onderbreken of te verstoren. In maart 1236 komen de proost en de schepenen overeen dat er elke week een mis zal worden opgedragen in de leprozenkapel en dat Sint-Maartens zoals gewoonlijk alle giften in de offerblokken voor zich mag houden. De geestelijken zijn echter bereid om een deel van de inkomsten af te staan aan het gesticht zodat ze ook op ‘Hoghen Zieken’ kunnen overgaan tot de constructie van een nieuwe kapel.
Er zijn nu twee Marie-Madeleine kapellen in Ieper
Van dan af zijn er twee Marie-Madeleine kapellen in Ieper. Het wordt oppassen voor Feys en Nelis om ze niet door elkaar te halen. Maar er valt eigenlijk nog weinig te vertellen over de leprozerie met uitzondering van een schenking die pas op veel latere datum gebeurt. Op 3 april 1292 zal proost Robert een overeenkomst afsluiten met Adelise van Haringhe waarbij een kapelanij gesticht wordt in de kerk van de heilige Marie-Madeleine van Ieper. De stichtster stopt 300 Doornikse ponden in het project en engageert zich verder nog om jaarlijks 10 pond te betalen aan Jan van Calais die opgedragen wordt om wekelijks 7 missen op te dragen in de ‘Zieker lieden oude capelle’. Na de dood van Jean van Calais zullen de kanunniken van Sint-Maarten of een door hen gekozen reguliere priester, instaan voor de 7 missen. Op zon- en feestdagen mogen er geen missen gecelebreerd worden voor 9 uur in de morgen (hora tercia) zodat de parochianen zeker niet zullen ontbreken in de parochiekerken om er hun preek te ondergaan. Maar we leven nog lang niet in 1292. We keren opnieuw terug naar de Ieperse schepenen in december van het jaar 1237. Er wordt een akkoord gesloten tussen de stad en het kapittel. Er is een geschil ontstaan rond de grenzen van het terrein tussen de Sint-Maartenskerk en de wat verderop gelegen Ieperlee (anno 2013 de Coomansstraat) die voorbijstroomt onder de steigers van de sinds 1200 in opbouw zijnde lakenhalle. Dicht bij de plek waar het fiere burgerlijke belfort nu al een jaar of zeven de competitie aangaat met de toren van Sint-Maarten.
De overeenkomst van 1237
Na heel wat discussies geraken ze er toch uit. De schepenen en de gemeenschap van de stad krijgen de grond voor de eeuwigheid. Ze mogen de grond gebruiken om er werkzaamheden uit te voeren, maar tussen de kerk en de Ieperlee mag er nooit worden gebouwd. Het is dank zij die overeenkomst uit 1237 dat we in onze moderne dagen nog steeds de beschikking hebben over de grote Leet-parking tussen de Elverdingestraat en de Coomansstraat. De verwijzing naar werkzaamheden (pour faire des engins et pour les autres affaires de la ville) op het terrein hebben waarschijnlijk te maken met het laden en lossen van schaapswol en afgewerkt laken ter hoogte van de lakenhalle. De stad betaalt jaarlijks de som van 23 pond voor het bezit van de grond. De helft moet betaald worden half maart en de rest met Sint-Bavo, op 1 oktober. We maken voor de eerste keer kennis met de begijnen van Ieper. Een rijke Ieperse poorter vertrouwt de kerk van Sint-Maarten, tegen een jaarlijkse vergoeding van 60 cent, een stuk grond toe in Brielen, niet ver van de Onze-Lieve-Vrouwkerk en aan de oostelijke zijde ervan. De al lang verdwenen kerk van Brielen bevond zich achter het hedendaagse tankstation van Heites. Het stuk grond waarvan sprake is, moet dus in de buurt liggen van de nieuwe bib en het stadsarchief. Op vraag van de graaf van Vlaanderen besluiten de proost, de deken en het kapittel om de grond af te staan aan de arme vrouwen van de stad, de begijnen, die er diezelfde 60 cent moeten voor betalen. De begijnen mogen (vanzelfsprekend) geen kapel en geen klooster bouwen zonder de toestemming van de kerkelijke autoriteiten. Gravin Johanna van Constantinopel, hoofdleendame van de grond, maakt zich sterk dat zij en haar opvolgers er op zullen toezien dat de regeling strikt wordt nageleefd. Het valt in dit archiefstuk op dat de functie van deken trouwens aan belang lijkt te hebben gewonnen.
Boezinge wordt best belangrijk voor de proosdij
Lambert van Gheluwe zorgt voor enkele belangrijke acquisities voor zijn proosdij. De meest belangrijke acquisitie is het verwerven van een zesde deel van de rechten op Boezinge dat in die dagen zowat het hele oostelijke deel van het latere nieuwe Brielen behelst. De loop van de Ieperlee, de levensader voor Ieper, verloopt ettelijke kilometer doorheen het grondgebied van Boezinge. De macht over Boezinge is dus in grote mate ook de macht over de Ieperlee! De abdij was al jaren in het bezit van een derde van diezelfde rechten en wordt nu dus logischerwijze eigenaar van de helft van Boezinge. De hoofdleenheer is nog steeds de burggraaf van Rijsel. De leenheer van het zesde deel is in handen van Zeger du Mont die het voor het grootste deel erfrechtelijk heeft overgemaakt aan Terricus, de zoon van Jean Medem en aan Jan Par, beiden burgers van Ieper. Het deel waarop Zeger du Mont alleen maar de naakte eigendom bezat is nog steeds in handen van zijn weduwe, de dame van Eecke. Het zijn die Terricus Medem en Jan Par die besluiten om hun rechten te verkopen aan het kapittel van Sint-Maarten die al lange tijd de scepter zwaait in de parochie van Boezinge. Ze komen in 1234 samen voor Willem, de burggraaf van Rijsel, om de transactie te officialiseren. In 1239 wint de proosdij opnieuw nieuwe gebieden in Calonne (aan de Schelde tussen Doornik en Antoing). Ridder Willem van Calonne en zijn echtgenote Mathilde verkopen voor 100 Artesische ponden een uitgestrekte weide aan de noordzijde van hun gebied. Daar waar er een waterval is in de rivier de Calonne. Bij de verkoop wordt er ook een straat verkocht in het westen. Die weg maakt het mogelijk om de boerderij van Sint-Maarten te verbinden met de vijver ‘Beauvoir’. De geestelijken krijgen er trouwens ook vrije doorgang op en onder de brug Riquard zodat goederen, dieren en mensen, te land en over het water vrij in en uit de hofstede kunnen.
Zes wijntonnen voor de geestelijken vanaf 1239
In 1239 kent de burggraaf van Saint-Omer, ten eeuwigen dage, jaarlijks zes tonnen wijn toe aan de abdij. De enige voorwaarde hierbij is dat ze absolutie dienen te geven aan de mensen die de persing hebben gedaan en er voor dienen te zorgen dat de wijn ter plekke komt in Ieper. Feys en Nelis buigen zich nu over twee stukken die niet echt van belang zijn voor de proosdij maar wel interessante details vrijgeven over de lokale geschiedenis. Een eerste document dateert van 23 oktober 1243. Ridder Michiel van Ieper stelt zich garant dat zijn neven Nicolas, Robert, Jacques en Aelis, de zonen van zijn zuster Margaretha, zich nooit zullen verzetten tegen de verkoop van de rechten op een goed in Zillebeke, waar een rente van 10 stuivers aan vast hangt. De begunstigde is Jean Episcopus, de deken van Sint-Maarten. De akte wordt opgesteld en ondertekend door Jean Bonus van de confrérie van de gilde der stadsklerken. Het tweede stuk is van 5 maart 1244. Die Michiel van Herenthaghe blijkt synoniem te zijn van de eerdere weldoener Michiel van Ieper. Hij en zijn zuster Margaretha van Ieper verleggen de rente van 9,5 Artesische ponden naar de abdij Ter Duinen die ze op haar beurt dient te betalen aan de kerk van Sint-Maarten. De schenking wordt aanvaard door de kanunniken Thomas Brune en Jacques van Brugge en door proost Lambert van Gheluwe persoonlijk.
Margaretha van Ieper, een knappe jongedame
De naam van Margaretha van Ieper doet een belletje rinkelen bij de schrijvers Feys en Nelis. Die dame had ook nog een nicht met dezelfde naam. De herinnering aan die eerste Margaretha van Ieper schept het beeld van een zachte en pure vrouw met een diepchristelijk aureool. Margaretha wordt in 1216 geboren in Ieper als dochter van een achtenswaardige familie. Rijke burgerij. Nog voor ze achttien is, valt ze al op tussen de adellijke juffrouwen van haar leeftijd. Mooie dure kledij en zelf een mooi meisje, lonkt ze naar de luxe en de decadentie van het burgerlijk wereldje waarin ze opgroeit. De knappe jongedame wordt opgemerkt door de Dominicaanse broeder Zegher, die vanuit Rijsel op prediktocht is in Ieper. Zeg maar bedeltocht. Tijdens één van zijn sermoenen, de gravin van Vlaanderen is er trouwens ook aanwezig, leert hij de jonge ijdeltuit kennen. Blijkbaar kan de geestelijke niet goed tegen het wereldse, decadent aanvoelende en puberende gedoe van de jonge Margaretha. Hij besluit met haar te praten. In de geschiedenisboeken staat er geschreven dat hij bij het meisje de vlam van de ijdelheid uitdooft en haar een leven vol van hemelse geneugten en contemplatie aanbiedt. Het lijkt allemaal bijzonder ongeloofwaardig. Maar dit terzijde: wanneer Margaretha 21 is geworden, leeft ze al drie jaar volgens de regels die de Dominicanen zichzelf opleggen. Drie jaren van soberheid heeft ze achter zich. Ze is nu klaar om toe te treden tot een klooster en zich te laten wijden tot non om zich voor de rest van haar leven te wijden aan de werken van God, ‘les noces eternelles’, zoals het in het Frans zo perfect uitgedrukt wordt. Haar grote voorbeeld is Thomas van Catimpré, een Dominicaanse broeder die het al geschopt heeft tot wijbisschop van Cambrai en die, vooraleer door te reizen naar Parijs en Denemarken, voor enkele weken op werkbezoek komt in de stad Ieper.
Thomas is diep onder de indruk van Margaretha
Thomas van zijn kant geraakt in zijn leven zo onder de indruk van de persoonlijkheid van de Ieperse Margaretha dat hij later nog het boek ‘Vita B. Margaritae Iprensis’ zal schrijven. Wikipedia leert ons trouwens dat Margaretha van Ieper in datzelfde jaar 1237 overlijdt. De grote indruk die ze gemaakt heeft op Thomas van Catimpré moet dus alles te maken hebben met de gebeurtenissen tussen de jaren 1234 en 1237.
De Sint-Michielskerk die gebouwd werd in 1102, wordt onder het bewind van Lambert van Gheluwe tot parochiekerk verheven. In 1220 hadden de parochie en de kerk nog naast een schenking gegrepen die de andere Ieperse parochies wel hadden gekregen. Maar in 1249 wordt ze wel vermeld. De kerk zal trouwens geen lang leven beschoren zijn. Na het beleg van Ieper zal ze definitief afgebroken worden. Het kapittel van Sint-Maarten komt meestal goed overeen met de graaf van Vlaanderen. Maar rond 1240 bestaat er bij gravin Johanna toch mistevredenheid over de abt. Veel bijzonderheden zijn er niet bekend buiten het feit dat de Ieperse baljuw melding maakt van grove beledigingen aan haar adres. In 1242 is de zaak in elk geval bijgelegd. Thomas van Savoye, de echtgenoot van Johanna van Constantinopel, verzoekt de baljuws van Vlaanderen om zich welwillend en zorgzaam te gedragen tegenover de kerk in Ieper. Haar rechtspraak verdient een grotere autoriteit. Volgens Thomas van Savoye heeft de kerk na haar belediging aan Renier de voormalige baljuw van Ieper, een zeer bevredigende reactie gehad en heeft ze zich niet bezondigd aan kwaadaardige of rancuneuze reacties. Alle acquisities van de proosdij worden door hem nog maar eens geratificeerd.
×