Fragment
III-Inleiding
अथ विभतू िपादः 𝖨
atha vibhūtipādaḥ
In dit hoofdstuk beschrijft Patañjali de uitzonderlijke vermogens die de yogi kan bereiken dankzij het beoefenen van de aṣṭāṅga yoga, het belangrijkste middel aangereikt in hoofdstuk II. Dit eindigt met de vijf uitwendige treden. Hoofdstuk III begint met de drie inwendige treden: dhāraṇā, dhyāna, samādhi.
Door volgehouden meditatie op een object kan dit gekend worden en het resultaat kan zijn dat buitennatuurlijke vermogens (siddhi-s) ontstaan. Nochtans kunnen deze vermogens ook een valkuil betekenen. Wanneer ze gebruikt worden om het ego te dienen, voeren ze weg van het pad van yoga. Waakzaamheid is dus steeds geboden. Het bezitten van siddhi-s mag geen bron van afleiding of verstrooiing worden. Onderscheidingsvermogen en alertheid is namelijk het doel van yoga.
Dit hoofdstuk III is voor de meer gevorderde student, wiens geest al in staat is om zich gedurende langere tijd te concentreren. Het is voor de echte yogastudent die begint naar zichzelf te kijken.
Vibhūti is een resultaat, een unieke manifestatie op een speciale manier. Het is iets dat je krijgt, je kunt het niet bewerkstelligen. Het gebeurt gewoon, je kunt het niet vragen en het is geen oefenpraktijk op zich, maar een gevolg.
IV-Inleiding
अथ कैिल्यपाद:
Atha kaivalyapādaḥ
Dit laatste hoofdstuk van de Yoga-sūtra bespreekt de culminatie van het proces dat een yoga leerling kan doormaken. Zijn geest is nu sterk gezuiverd. Er manifesteren zich misschien siddhi-s, maar bovenal is de leerling nu in staat tot samādhi.
Hoe kan de Zelfrealisatie of volledige bevrijding nu ontstaan? Dit wordt behandeld in dit vierde hoofdstuk.
×