Fragment
In de zonnestralen dansten muggen onbezonnen en werden fanatiek door rondfladderende koolmeesjes uit de lucht geplukt. Even waande ik mij terug in de tuin van de villa, waar ik zoveel uren in absolute tevredenheid heb doorgebracht. Genietend van de geurende jasmijn met een vleugje roos. Het kletteren van het water in de vijver en tegen de avond het zachte krekelgeluid uit het naburige korenveld. ‘Belle…Belle…’ Anne kneep in mijn hand. ‘Daar is het.’ Het duurde even voordat ik goed en wel besefte wat Anne bedoelde. Een kleine honderd meter verder was er een grasveld te zien met een toegangspoort. Boven de poort hing een sierlijke banier: Jardin Zoologique. Daar was de ingang van de zoölogische tuin, opgezet door de Duitse Carl Hagenbeck, die eveneens de directeur was van de Duitse zoölogische tuin in Hamburg. Een vast onderdeel van een zoölogische tuin is de mensentuin en speciaal voor de wereldtentoonstelling stelde de heer Hagenbeck een groep Nubiërs ten toon; wilden uit het donkere Afrika. Daarnaast werden ook enkele Sami (uit Lapland) met rendieren en Kozakken ten toon gesteld. Internationaal is er volop waardering voor dit antropologische hoogstandje van de heer Hagenbeck. De veiligheid is gegarandeerd omdat de wilden in verblijven huizen die omgeven zijn van een hekwerk. Alleen in Parijs kon je zoveel diversiteit zien en zelfs bijna aanraken. In hun oorspronkelijk habitat veel te gevaarlijk om te benaderen, maar hier in dit prachtige park kon je echt heel dichtbij komen. Niet dat het verstandig was om de wilden hautnah te benaderen. Per slot van rekening waren ze niet voor niets in hun verblijven opgesloten. Anne en ik liepen vastberaden door in de richting van de toegangspoort. Bij het open grasveld werd het aanzienlijk drukker. Niet vreemd natuurlijk op een prachtige zomerdag als vandaag, ideaal om een bezoek te brengen aan de Jardin Zoologique. De toegangspoort was in een primitieve stijl opgetrokken met een rode leemlaag over de stenen heen. Het prikkelde mijn fantasie om op ontdekkingstocht te gaan in Afrika, net als David Livingstone die vijf jaar geleden was overleden in dat donkere hart van Afrika. Wat had ik met veel anticipatie de krantenberichten van de heer Henri Stanley van The New York Herald gelezen, over hoe hij in 1871 de heer Livingstone in Ujiji ontmoette met de beroemde woorden: ‘Dr. Livingstone, I presume?’ De verslagen van de heer Stanley waren niet alleen spannend, maar wisten mij ook op een dieper niveau te ontroeren. En vandaag zou ik hier de wilden bekijken die Livingstone in hun natuurlijke habitat had bestudeerd. Er stond een korte rij mannen en vrouwen met hun kinderen te wachten totdat zij naar binnen mochten. Misschien als we geluk hadden was er ook een freakshow aanwezig. Na de poort zat er een man achter een tafeltje met een geldkistje erop. De toegangsprijs was 35 cent per persoon, niet mals voor de gewone man die maar 3 gulden per week verdiende. Anne kneep van opwinding kort in mijn arm. Er was niets meer te zien dat zij zojuist nog tranen met tuiten had gehuild. ‘Wat spannend om dadelijk oog in oog te staan met een woeste krijger!’ Ik wilde haar voorpret niet bederven, maar de woeste krijgers waren nog in Afrika, die waren uit de handen van de expeditieleden gebleven. Als een moeder gaf ik haar een geruststellende blik. ‘We zijn bijna binnen Anne, nog even vol houden.’ Nadat de man voor ons in de rij entreekaartjes voor zijn vrouw, twee kinderen en hemzelf had gekocht, waren wij aan de beurt. ‘Twee toegangskaartjes alstublieft.’
Bekijk ook de speciale website: www.maisqui.nl
×