Fragment
Brouwen was vanouds een huisnijverheid, waarbij de vrouwen brouwden voor eigen gebruik in het gezin. Bier was een belangrijke drank, omdat er op veel plaatsen in west-Nederland geen schoon drinkwater voorhanden was. Vooral in Holland en Zeeland was het meeste water brak en in steden meestal vervuild. Pas vanaf ca. 1300 kwam de commerciële brouwerij op. Daarbij namen mannen de beroepsmatige brouwerij voor derden op zich.
Door bevolkingsgroei nam de behoefte aan bier toe, en ging men ook bier exporteren naar andere steden. Daarvoor was de houdbaarheid van bier belangrijk. In de zomer bleef het bier maar 3-4 dagen goed, maar in de winter gebrouwen bier kon tot de volgende zomer gedronken worden. De ontdekking van hop als toevoeging, rond 1300 in de Noord-Duitse Hanzesteden, verbeterde de houdbaarheid van bier.
Delft, Gouda en Haarlem waren de belangrijkste bierproducenten in Holland. De heffingen op bier waren een belangrijke inkomstenbron voor de steden. In Haarlem bedroeg in de 15e eeuw het aandeel van de brouwbelastingen ca. 35% van de stedelijke inkomsten. In het midden van de 16e eeuw lag het aandeel op een vergelijkbaar niveau.
In de 16e eeuw waren er in Haarlem twee soorten brouwers, nl. voor de eigen stedelijke markt en voor de export. Het Haarlems bier werd vooral afgezet in Holland en Zeeland, maar ook langs de Friese- en Overijsselse kust. Vooral aan het brouwen voor de export werden hoge eisen gesteld, maar er waren ook voortdurend klachten van afnemers, waardoor de controle weer moest worden verscherpt.
×