Fragment
Als de raderen van een enorme klok draaien de noria’s in de Orontes. Ze volgt het klimmen van zijn tengere lijf langs het hout, tegen de beweging van het wiel in,’akhi alkabir. Ze hoort het steunen en zuchten van de reusachtige raderen en het water dat stroomt langs het hout. De druppels op zijn huid schitteren in de zon. Als hij halverwege is, draait hij zich naar haar om en lacht. Ze ziet het spleetje tussen zijn tanden, en de hoektand waar een stukje af is. Hij roept iets wat ze niet kan verstaan. Terwijl de wielen blijven draaien, springt hij achter zijn vrienden aan in het water. Als hij bovenkomt, begint het spel opnieuw, alsof hij deel uitmaakt van de kolossale constructie en zijn armen en benen de noria’s in beweging houden, zelfs als hij onder water verdwijnt.
De wilg is van top tot teen gehuld in spinsel. Kleverige draden lopen langs de takken naar beneden en overal hangen webben vol krioelende rupsen. Dit is niet het werk van een paar dagen, maar van weken. Wanneer heeft hij voor het laatst uit het raam gekeken? Uren klonteren samen tot een ondoordringbare brij. De rookstoel staat met de rugleuning naar het raam en bovendien... soms duurt het lang voor hij überhaupt iets ziet. Nee, hij ziet genoeg, de hele dag door, maar met waarneming heeft het weinig te maken. Hij ziet vooral wat er voor zijn geestesoog verschijnt en de laatste dagen is dat het smalle pad langs het water met de manshoge bloeiende berenklauw waartussen ineens het kleine, groezelige meisje met het ravenzwarte haar verschijnt dat hem met haar ogen wijd opengesperd aankijkt. Hij neemt beiden waar, het meisje en de berenklauw, maar de verbinding ertussen hapert. Zeker enkele seconden. Wel voelt hij activiteit in zijn hersenen, alsof iemand met trillende vingers een koppeling van koperdraad aan het maken is. Het meisje is inmiddels teruggelopen naar het groepje asielzoekers dat op een kleed bij het water aan het picknicken is.
×