Fragment
Dircks gevangenneming en de ontstane paniek
In januari 1581 ontstond er een groot probleem binnen het Kwartier van Nijmegen met de bevelhebber van het Overkwartier, Johan Philips van Hohensaxen waarvan diens regiment voor een deel in garnizoen binnen de stad Nijmegen lag. Nu had of veroorzaakte deze bevelhebber en zijn troepen wel meer problemen en vaak ging het over geld en berovingen . Zo kreeg hij in 1581 van de gedeputeerden van de Nadere Unie een assignatie op Gelderland van 15.000 gulden en dat telkens voor een periode van 6 weken, terwijl de hoplieden van zijn regiment klaagden dat de soldaten geen eten hadden en de plattelandsbevolking een dreigende houding aannam . Ook de bevolking van de Nederbetuwe en de stad Tiel werden zwaar belast met allerlei schatpennningen, die ten behoeve van het regiment van de Vrijheer van Hohensaxen moesten worden opgebracht. Nu ontstond er een geschil tussen de ruiters en knechten van deze vrijheer, gelegerd in Nijmegen, met Dirck Vijgh en enkele huislieden over de betaling van gelden. Kennelijk had Dirck dat geweigerd, met als gevolg dat hij door de troepen van ritmeester Derck Vervoort , op last van de Johan Philips van Hohensaxen, werd gevangengenomen. Hij werd vervolgens naar Nijmegen gebracht en aldaar in de woning van Hendrick Mannijs, een raadsheer van de stad, in verzekerde bewaring gesteld. Dat was, zelfs in die tijd, een ongehoorde daad. En inderdaad sloeg alles op tilt. Paniek in de tent.
Zodra het Hof van Gelre en Zutphen op de hoogte werd gesteld van deze zaak, schreven de raadsheren onmiddellijk een brief aan de magistraat van Tiel, dat zij alles in het werk stelden om Dirck zo snel mogelijk weer op vrije voeten te stellen. Er waren daartoe al commissarissen van het Hof afgevaardigd. Maar aangezien het Hof zeer bevreesd was voor de mogelijke gevolgen drongen zij er met klem op aan dat de magistraat alles op alles zou zetten om deze zaak niet te laten ontsporen: "D'wiell wij averst befurchtenn dat het garnisoen tho Tiell durch alsulcke handlunge in einigen onlust muchte geradenn, so were uns seer vlijtich begerenn, dat u ersame samenderhandt die vursorge unnd vlijt anwenden willen, dat die soldaten in offitio gehalden unnd die stat in genen oproer gefuert noch gebracht werden, unnd sich der stat also versekeren dat uut desen ongluck geen andere inconveniënten thot verdruckungh des geliefften vaderlantz erfolgen muchte ".
Twee dagen later schreven de gecommitteerde raadsheren Bartholdt van Gendt en Gerhard Voet aan het Hof, dat zij met zowel de Vrijheer van Hohensaxen als met Dirck Vijgh hadden gesproken over het misverstand tussen de ambtman en de ruiters en knechten over de executie of invordering van de schatpenningen in de Betuwe, en zij waren nogal onthutst. Ook waren zij erg bezorgd over de reactie van het garnizoen te Tiel. Reden te meer om hierover maar eens te gaan schrijven aan prins Willem van Oranje .
Op 4 februari 1581 schreven de burgemeesters, schepenen en raad van de stad Tiel een ernstige brief aan het Hof van Gelre en Zutphen. Daarin gaven aan, dat graaf Jan van Nassau op 20 februari 1579 had beloofd dat men door de inlegering van soldaten niet zou worden bezwaard en dat ook de Landschap en de Nadere Unie voor die belofte hadden ingestaan. Daar stond tegenover dat zowel de burgers van Tiel als de inwoners van de Nederbetuwe al die tijd getrouw de wacht hadden gehouden, bijzonder op de rivieren de Rijn en de Waal. Nu was alles verbroken door de gevangenneming van Dirck Vijgh en het executeren van schatpenningen door de ruiters en knechten van de Vrijheer van Hohensaxen. De gevolgen waren zeer te vrezen: "Im fall nu gebidunde heeren u edele und lieve wolden toelaten den armen onderdanen des Ampts Nederbetuwe die schattonge mit ruijter und knechten (soe rigoreuselick woe alnu leijder Godt in 't werck gestalt wordt) te executeren ende ons die gelofte van zijn genedige ontnomen worden, solden wij ons hoechlicken daerinne bedroeven ende geen macht hebben deze stadt Tijell (dair idt ingelieffte vaderlant nijet weinich aen gelegen) in reparation toe halden, dan dieselve stadt desolaet ende vergenckelick durch den geweldigen Waelstroem ontfesticht, devastiert ende verluijsselick te werden geschapen". En omdat de ambtman afwezig was, ging het ook in de Nederbetuwe mis: "Gebidunde heeren, woe nu die executie opgehalden wordt, sihe Godt in den hoochsten geclaecht, die arme onderdanen des Amptz Nederbetuwe in affwesen des heeren amptmans soe rigoreuselick mit ruijter und knechten itzontz tirannisiert ende executeert worden, gestaltenisse die onderdanen gesamenderhant uuijt desperaetheijt sullen moeten opbreken, honne armoede ruijmen ende verlopen, alsdan onmoegelick wesende die schatpennongen te collecteren". Dus gaf de magistraat aan dat het nodig was dat de onderdanen werden ontzien, de schatpenningen niet ingevorderd, de belofte van graaf Jan van Nassau nageleefd, Dirck Vijgh worden vrijgelaten en dat de ruiters en knechten zouden worden gesommeerd om te vertrekken .
Het is meer dan duidelijk uit dit schrijven dat door de gevangenneming van Dirck Vijgh en de voortdurende belasting door de ruiters en knechten er een groot gevaar dreigde, niet alleen voor Tiel en de Nederbetuwe, maar zelfs voor het vaderland. Immers was Tiel een belangrijke frontstad, waardoor de rivieren werden bewaakt. En blijkbaar was Dirck Vijgh niet alleen van groot belang in diens functioneren, maar ook behoorlijk geliefd bij zijn soldaten en de bevolking.
De raadsheren van het Hof zaten met deze zaak nogal in hun maag. Zij schreven onmiddellijk terug aan de burgemeesters, schepenen en raad van Tiel, dat aan de Heer van Hohensaxen bevel was gegeven onmiddellijk met zijn soldaten terug te trekken uit de Nederbetuwe en dat zij aan Willem van Oranje hadden geschreven over de vrijlating van Dirck Vijgh. Daarnaast verzochten zij nog wel of de ridderschappen van de Nederbetuwe zouden kunnen worden aangemaand om de resterende schatpenningen op te brengen .
Op zich geen slecht antwoord, zij het dat de Heer van Hohensaxen roet in het eten gooide. Door Derick van Brakell, drost van ter Leede, werd op 11 februari 1581 een brief aan het Hof geschreven, dat hij op 7 februari een accoord had gesloten met de Heer van Hohensaxen over betaling en directe terugtrekking van diens troepen uit de Nederbetuwe. Het was een wel heel ruime overeenkomst, want in plaats van de 2000 gulden assignatie van de prins van Oranje was aan de Heer van Hohensaxen binnen acht dagen na vertrek van zijn troepen toegezegd een bedrag van 2500 gulden en binnen veertien dagen nog 500 gulden. Echter waren Johan Philips van Hohensaxen en zijn ondergeschikten niet van plan zich aan de afspraken te houden, maar zij gaven aan in de Nederbetuwe te blijven totdat zij al het geld hadden ontvangen en ook nadere orders van Willem van Oranje of de Nadere Unie . Waarop het Hof bevel gaf aan de Heer van Hohensaxen om op te trekken uit de Nederbetuwe en in Nijmegen te legeren . Maar het hielp allemaal niets. Ook een uitgebreid schrijven van de ridderschappen van Nederbetuwe aan het Hof gaf geen uitkomst .
×